Handleiding sloep en tender

'

Deze handleiding is bedoeld om je uitleg te geven over jouw sloep of tender en om je te helpen veilig en met plezier gebruik te maken van jouw Sloep.

De handleiding bevat algemene gegevens over jouw sloep en ook gegevens betreffende veiligheid, hantering en onderhoud van jouw Sloep. Wij bevelen je aan om de handleiding nauwkeurig door te lezen om de sloep en de uitrusting vóór de eerste vaart te leren kennen. 

Lees deze handleiding goed en aandachtig door, voordat je met jouw sloep gaat varen. Als er – ondanks zorgvuldig doorlezen van deze handleiding – nog iets niet duidelijk is, neem dan contact op.

Lees ook de tips voor veilig varen in dit externe document.

 

Let op! Informeer welke wijzigingen je zelf aan de sloep kunt doorvoeren, en vooral wat je niet zelf mag wijzigen. Je kunt jouw eigen veiligheid op het spel zetten en de fabrieksgarantie kan komen te vervallen.

 

In Nederland gebouwde en geïmporteerde pleziervaartuigen en waterscooters moeten voldoen aan de Wet pleziervaartuigen 2016. In deze wet staan de eisen uit de Europese richtlijn pleziervaartuigen. De boot voldoet aan de relevante bepalingen van de Richtlijn plezierboten 94 / 25 / EG en amendementen 003/44/ EG van het Europees Parlement. De CE-markering betekent dat de boot voldoet aan alle huidige normen en richtlijnen van de International Organization for Standards (ISO) die van kracht waren op het moment van aanleg.
Als een vaartuig aan alle eisen voldoet, mag de fabrikant de CE-markering aanbrengen. De afkorting CE staat voor Conformit Europe (Conformité Européenne). Producten met een CE-sticker voldoen aan de Europese eisen voor die productgroep. 

Verkopers van vaartuigen die een eigen merknaam op het vaartuig plaatsen zijn volgens de wet ook fabrikant. Zij hebben daarmee dezelfde verantwoordelijkheid en verplichtingen als de fabrikant. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport toezicht op de Wet pleziervaartuigen 2016. In België houdt FOD mobiliteit en transport toezicht en is ook een registratiebrief vereist voor boten waarvan de eigenaar een band met België. Marinaut ondersteunt bij het aanvraagproces voor de registratiebrief.

 

De fabrikant kan op verschillende manieren aantonen hoe aan de eisen van de Wet pleziervaartuigen 2016 is voldaan. Afhankelijk van de ontwerpcategorie en de lengte van het vaartuig is een toets door een erkende keuringsinstantie verplicht.

De fabrikant legt een technisch dossier aan. Hiermee moet de fabrikant kunnen aantonen dat het vaartuig aan de veiligheidseisen voldoet. Uit het technisch dossier moet ook blijken welke normen (bijvoorbeeld de geharmoniseerde ISO normen) zijn gebruikt om te toetsen of het vaartuig aan de eisen voldoet. De fabrikant moet het technisch dossier ten minste 10 jaar na levering van het vaartuig bewaren. In het technisch dossier zitten:

  • Een algemene beschrijving van het type;
  • Het ontwerp- en fabricagetekeningen en schema’s, inclusief toelichting daarop;
  • De uitkomsten van ontwerpberekeningen en onderzoeken;
  • De testrapporten of berekeningen (met name stabiliteit en drijfvermogen);
  • De rapporten waaruit blijkt dat aan de geluid- en uitlaatemissies wordt voldaan;
  • Een Lijst met toegepaste normen en/of beschrijving van andere oplossingen om te voldoen aan de essentiële eisen
  • De certificaten, rapporten en verslagen van de betrokken keuringsinstantie (indien van toepassing);

 

Gebruikershandleiding

De fabrikant levert een vaartuigspecificieke gebruikershandleiding (Nederlands of Engels).

 

Verklaring van overeenstemming

Ook stelt de fabrikant een Nederlandstalige verklaring van overeenstemming op. De verklaring van overeenstemming wordt geleverd bij de sloep. Deze verklaring bevat in ieder geval:

  • een omschrijving van het vaartuig;
  • de contactgegevens van de fabrikant;
  • de normen waaraan het vaartuig is getoetst;
  • indien van toepassing: een verwijzing naar de betrokken keuringsinstantie;
  • indien van toepassing: het certificaat van de keuringsinstantie.

Essentiële eisen voor het ontwerp en de bouw 

Op de verklaring van overeenstemming van de sloep (conformiteitsverklaring) staan de hierna genoemde eisen/normen waaraan de sloep is getoetst. Onderaan dit document staat een voorbeeld verklaring weergegeven.
De van toepassing zijnde normen zijn aangevinkt op de verklaring. Alle normen worden in deze handleiding beschreven. 

Verplichting Marinaut als distributeur
Conform de wet neemt Marinaut als Marinaut van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden boot niet conform deze richtlijn is, de nodige corrigerende maatregelen om de boot conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien neemt Marinaut indien het product een risico oplevert, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar Marinaut de boot op de markt heeft aangeboden onmiddellijk op de hoogte.

 

1. CATEGORIEËN VAARTUIGONTWERPEN

Met de ontwerpcategorie wordt aangegeven voor welke vaaromstandigheden de bouwer het vaartuig maximaal geschikt acht. Hiervoor is de boot ontworpen en er is in de documentatie aangegeven voor hoeveel personen dit is. De ontwerpcategorie zegt niets over het vaargebied of een klasse. Hierin maakt de richtlijn pleziervaartuigen geen onderscheid. In principe is het dus mogelijk voor een vaartuig geschikt voor ontwerpcategorie D om in geschikte omstandigheden ook op de oceaan te varen. Het is mogelijk dat er twee of meer ontwerpcategorieën op het vaartuig staan aangegeven bv. ontwerpcategorie C met 4 personen en ontwerpcategorie D met 6 personen. In het technisch dossier dat bij de bouwer in bezit moet zijn dient verantwoord te worden waarom voor een bepaalde ontwerpcategorie gekozen is. Dit kan door middel van technische berekeningen, schema’s, tekeningen, beschrijvingen, foto’s, video’s ed.

A. Een pleziervaartuig van ontwerpcategorie A wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart waarbij de windkracht meer dan 8 (schaal van Beaufort) en de significante golfhoogte meer dan 4 m kunnen bedragen, maar waarbij zich geen abnormale omstandigheden voordoen, zoals storm, zware storm, orkaan, tornado en extreme zeegang of abnormale golven.

B. Een pleziervaartuig van ontwerpcategorie B wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 8 en een significante golfhoogte van maximaal 4 meter.
C. Een vaartuig van ontwerpcategorie C wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 6 en een significante golfhoogte van maximaal 2 meter.
D. Een vaartuig van ontwerpcategorie D wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 4 en een significante golfhoogte van maximaal 0,3 meter, waarbij incidenteel golven van maximaal 0,5 meter kunnen voorkomen.

De vaartuigen van elke ontwerpcategorie moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij bestand zijn tegen de parameters voor stabiliteit, drijfvermogen en andere relevante essentiële eisen opgesomd in deze handleiding en goed bestuurbaar zijn.

2. ALGEMENE EISEN

2.1. Identificatie van vaartuigen Watercraft Identification Number (WIN (voorheen HIN/CIN code)

Op elk vaartuig wordt minimaal twee keer een identificatienummer aangebracht. Op de stuurboordzijde van de spiegel (achterkant vaartuig) en op een tweede, verborgen locatie moet een Watercraft Identification Number (vaartuigidentificatienummer) (WIN code) staan. Deze WIN code bestaat uit 15 karakters volgens het format:NL-ABC12345A909Een verandering, verwijdering, of vervanging moet duidelijk zichtbaar zijn en verwijdering geeft een litteken aan de romp. De WIN is leesbaar aan de stuurboord buitenkant op de spiegel, of op de romp, indien geen spiegel voorhanden is; - binnen 300 mm van de achterzijde schip en - binnen 50 mm van de bovenkant van de rand, of bovenkant romp. Een duplicaat WIN wordt aangebracht in het interieur, verborgen locatie. Beide locaties worden aangegeven in het technisch dossier. Het identificatie nummer wordt niet gecombineerd met het plaatje van de vaartuigbouwer. De WIN moet altijd leesbaar zijn en mag nooit verwijderd, gewijzigd of anderszins onleesbaar worden gemaakt. 

 

2.2. Plaatje van de vaartuigbouwer

Op elk vaartuig moet behalve het vaartuigidentificatienummer nog een afzonderlijk, permanent bevestigd plaatje worden aangebracht met ten minste de volgende gegevens:

a) de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde merknaam en het contactadres van de fabrikant;
b) de CE-markering
c) de categorie vaartuigontwerp. De Europese richtlijn pleziervaartuigen kent vier categorieën: A. oceaan, B. zee, C. kust, D. beschut.
d) de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting, afgeleid volgens punt 3.6, waarbij het gewicht van de inhoud van de vaste tanks wanneer zij vol zijn niet wordt meegerekend;
e)het door de fabrikant aanbevolen aantal personen waarop het vaartuig berekend is.

Met dit plaatje wordt de eigenlijke CE markering op het vaartuig aangebracht. Het CE teken wordt heel duidelijk aangebracht. Bij boten met buitenboordmotor wordt ook het maximale motorvermogen op het plaatje worden aangegeven. 

2.3. Beveiliging tegen overboord vallen en voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen

Bij het ontwerp van vaartuigen wordt ervoor gezorgd dat de risico’s van overboord vallen zo veel mogelijk worden beperkt en dat het weer aan boord komen wordt vergemakkelijkt. Voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen zijn zonder hulp toegankelijk voor of inzetbaar door iemand in het water. Hieronder vallen o.a. antislip, voetrail, railingen, handrails, vaste punten om een lijn van een veiligheidsharnas te bevestigen e.d. onder. Het is vereist dat een zwemtrap ten alle tijde zonder hulp vanaf het vaartuig door een zwemmer gebruikt kan worden. Naast een zwemtrap kan ook een andere wijze om veilig weer aan boord te kunnen komen aanwezig zijn bijvoorbeeld een zwemplateau. Deze voorzieningen moeten tijdens de levensduur van het vaartuig bruikbaar blijven en aanwezig blijven. Dit geldt in principe voor alle onderdelen en constructies van het vaartuig.

  • Overboord vallen is een risico voor iedereen die vaart. Alle bemanningsleden dienen op de aangewezen zitplaatsen te zitten om overboord slaan te voorkomen.
  • Het is daarom belangrijk op het water een reddingsvest of drijfhulpmiddel te dragen. Voor kinderen is een vast reddingsvest met kraag het beste. 
  • Als je in het water valt, dan houdt je kleding enige tijd lucht vast. Meestal zal die lucht zich ophopen aan je rugzijde. Daardoor komt je voorover te liggen, met je gezicht in het water, zeker als je bewusteloos bent. Een goed reddingsvest doet twee dingen: het geeft je blijvend extra drijfvermogen waardoor je blijft drijven én het kantelt je op je rug, zodat je kunt blijven ademhalen. Een reddingsvest werkt alleen als je het draagt! Draag in ieder geval een reddingsvest bij een watertemperatuur lager dan 15 graden, ’s nachts, bij mist of vanaf windkracht 4 Beaufort. En als je zeeziek bent of niet zo goed kunt zwemmen of voor kinderen. Besef dat overboord vallen een grotere overlevingskans geeft als je een reddingsvest draagt.
  • Bewaar de reddingsvesten op een gemakkelijk bereikbare plaats.
  • Als je op een snelle sloep vaart dan is het verplicht om voor elke opvarende een reddingsvest aan boord te hebben. Het gaat dan om (minimaal 100 N (dus geen zwemvest) ; 100N vesten zijn bedoeld voor gebruik in beschutte wateren met lichte kleding. Dit zijn vaak de bekende oranje reddingsvesten met kraag (hoe hoger de N waarde hoe groter het drijfvermogen)). Een reddingvest met een kraag kan je binnen 5 seconden
    op je rug draaien en zo’n vest kan je leven redden De 100N vesten zijn beperkt veilig bij bewusteloosheid, afhankelijk van de gedragen kleding.
  • Controleer met regelmaat je reddingsvest. Kijk of de ritsen en sluitingen nog werken en of de stiksels in orde zijn. Spoel het vest na gebruik af met kraanwater en laat het goed drogen. Bewaar het op een droge plaats, bij voorkeur op een hangertje. De werking van het opblaasmechanisme (gaspatroon, zouttablet) moet regelmatig worden gecontroleerd. In de gebruiksaanwijzing staat hoe vaak en op welke manier. Laat de keuring over aan de specialist.
  • Raak je te water:
    • Ga alleen zwemmen als je denkt de kant te kunnen bereiken of dat je een drijvend voorwerp vindt om je aan vast te klampen;
    • Blijf anders stilliggen en maak je zo klein mogelijk. Het contactoppervlak met het water is dan zo klein mogelijk. Er kan zich tijdelijk een dun isolatielaagje van verwarmd water vormen tussen de kleding en de huid. Oksels en liezen liggen beschut zodat onderkoeling langzamer gaat. Te water raken is levensbedreigend. In het koude Nederlandse water raken drenkelingen - ook zomers! - snel onderkoeld.
    • Raak niet in paniek en denk positief: de wil om te overleven redt levens.
  • De andere opvarenden gooien alles wat drijft in het water en bellen 112. Houd het slachtoffer voortdurend binnen je gezichtsveld. Vaar zo snel als mogelijk op veilige wijze terug naar het slachtoffer. Werp de persoon een reddingsvest toe. Zet de motor af en haal de persoon binnenboord.

2.4. Zicht vanaf de hoofdstuurstand

De bestuurder heeft vanuit de hoofdstuurstand, onder normale gebruiksomstandigheden (snelheid en belasting), rondom een goed zicht. Vanaf de hoofdstuurstand kunnen ook de lenspomp(en) en alle motorcontrole instrumenten bediend worden.

  • De hoofdstuurstand is bij het stuurwiel of de helmstok. 
  • Het zicht vanaf de hoofdstuurstand kan belemmerd worden bij het varen met grote trimhoeken van het vaartuig of door andere factoren veroorzaakt door:
    • vertrimming door voortstuwing
    • (foutieve) belading en gewichtsverdeling
    • snelheidsveranderingen
    • vaarcondities
    • regen- en boegwater
    • schemering en mist
    • interieurverlichting
    • positie van de cabriokap
    • personen of verplaatsbare uitrusting
  • De internationale regels ter voorkoming van aanvaringen (COLREG) en goed zeemansschap vereisen, dat te allen tijde goed moet worden uitgekeken, rekening houdend met de geldende uitwijkregels. Wees er zeker van, dat er zich geen andere schepen op jouw route bevinden vóórdat je doorvaart. Het zicht van de stuurstand kan met name door de opstaande cabriokap belemmerd worden. In dit geval moet je staande sturen om zodoende een goed zicht naar voren en naar achteren te hebben, zoals vereist binnen de internationale regels ter voorkoming van aanvaringen (COLREG) en de vaarreglementen.

 

2.5. Handleiding

Elke sloep wordt voorzien van een handleiding. Deze handleiding bevat alle nodige informatie voor een veilig gebruik van het product, met bijzondere aandacht voor opbouw, onderhoud, regelmatige werking, voorkoming van risico’s en risicobeheersing. De eigenaarshandleiding bevat dus geen uitgebreide informatie over hoe gevaren moet worden maar juist de informatie bevatten die voor het vaartuig specifiek is. Als basis staat er wel bepaalde wettelijke informatie in en waarschuwingen. De eigenaarshandleiding is geschreven in de Nederlandse taal. Als een Duitser in Nederland rechtstreeks een boot koopt dan is wettelijk gezien ook de Nederlandse versie voldoende. 

3. EISEN BETREFFENDE INTEGRITEIT EN STRUCTUUR

3.1. Structuur

De keuze en combinatie van materialen en de constructie garanderen dat het vaartuig in alle opzichten sterk genoeg is. Er wordt in het bijzonder gelet op de ontwerpcategorie overeenkomstig afdeling 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6. 

De ontwerper levert diverse constructieberekeningen aan. In het technisch dossier van de bouwer wordt vastgelegd dat volgens de minimale eisen gebouwd is. Naast de geharmoniseerde normen kan men eventueel ook andere constructienormen toepassen. Dit wordt dan ook onderbouwd door middel van berekeningen, tekeningen e.d. Naast berekeningen kan men ook praktijktesten uitvoeren. B.v. een vaktest van een vooraf vastgestelde hoogte met volle belading om aan te tonen dat het vaartuig sterk genoeg is. Bij bestaande boten kan ook de historie van het vaartuig hierin van belang zijn. Heeft de boot zware omstandigheden zonder problemen doorstaan en men heeft hier bewijs van dan kan dit ook in het technisch dossier gebruikt worden.

3.2. Stabiliteit en vrijboord

Het vaartuig heeft, rekening houdend met de ontwerpcategorie en met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6, stabiliteit en vrijboord.

Dit is een heel belangrijk onderdeel binnen de Richtlijn Plezier Vaartuigen. In het technische dossier is een stabiliteitsberekening of bewijs van een praktijktest aanwezig.

  • Maak gebruik van de bestemde zitplaatsen. De meeste mensen vallen overboord in situaties waarin ze niet zitten op de bestemde zitplaatsen. 
  • Brekende golven zijn een serieus stabiliteitsprobleem, dat niet onderschat mag worden.
  • De stabiliteit van de sloep wordt verkleind door er een hoger gewicht in te plaatsen. 

    Het is belangrijk, dat de last in de sloep goed verdeeld wordt. Dit betekent, dat alle personen moeten zitten op de bestemde zitplaatsen, zodat het gewicht gelijkmatig verdeeld is. Dit geldt in het bijzonder voor kleine sloep, anders breng je de manoeuvreercapaciteit in gevaar. Vóór het varen dien je de sloep te lenzen, zodat er zich geen onnodig gewicht in de sloep bevindt.

  • De belading zal niet meer zijn, dan de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting. Overschrijding van de maximale belasting kan leiden tot zinken of verdrinking. 

  • Breng geen definitieve structurele veranderingen aan die de stabiliteit en het drijfvermogen van de boot kunnen beïnvloeden zonder schriftelijke toestemming van de bootfabrikant. 

     

3.3. Drijfvermogen en reservedrijfvermogen

De constructie van het vaartuig is dat het drijfvermogen is afgestemd op de ontwerpcategorie en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6. 

Vaartuigen met een lengte van minder dan zes meter, die bij gebruik overeenkomstig de ontwerpcategorie kunnen vollopen, zijn voorzien van een geschikte drijfvoorziening om het vaartuig in volgelopen toestand drijvende te houden. Kleine vaartuigen blijven in ondergelopen toestand ook stabiel in het water liggen zodat het mogelijk is dat één persoon weer aan boord klimt en het vaartuig leeg kan hozen.
Reservedrijfvermogen is het volume van de afgesloten ruimte dat zich boven water bevindt.

 

3.4. Openingen in romp, dek en bovenbouw

Openingen in romp, dek(ken) en bovenbouw doen in gesloten stand geen afbreuk doen aan de structurele integriteit en de weer-en-windbestendigheid van het vaartuig. Huiddoorvoeren die bedoeld zijn om water in of uit de romp te laten stromen en die zich bevinden onder de waterlijn die correspondeert met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6, zijn van gemakkelijk toegankelijke afsluiters voorzien. Grotere vaartuigen die geen eigen drijfvermogen hebben zijn voldoende waterdicht zijn uitgevoerd zodat ze als geheel voldoende drijfvermogen krijgen. Afhankelijk van de plaats van de ramen, luiken, deuren en poorten gelden bepaalde waterdichtheidseisen. In het onderste gedeelte van de romp geldt bv een waterdichtheidseis van 3 meter waterkolom en bij de achterpui van een motorjacht is een bestand zijn tegen een grote stortbui voldoende.

 

3.5. Vollopen

Alle vaartuigen zijn zo ontworpen dat de kans op zinken zo gering mogelijk is. Daarbij is in voorkomend geval bijzondere aandacht worden besteed aan ventilatievoorzieningen en het verwijderen van water met pompen of andere middelen. De eerste lensmogelijkheid is bedienbaar zijn vanaf de hoofdstuurstand. In de meeste gevallen dient elk compartiment in een vaartuig een eigen lensmogelijkheid te hebben. Bij vaartuigen van ontwerpcategorie C, B en A is er in de meeste gevallen ook een tweede lensmogelijkheid zijn die onafhankelijk functioneert van de eerste lensmogelijkheid.
Dit betreft dan een handmatige bilgepomp die leverbaar is bij het vaartuig.

  • Bij slecht weer dienen luiken, afsluiters en ingangen gesloten te zijn, om het risico van vollopen te beperken.
  • Beperk Bilgewater tot een minimum. Zorg voor een bilgepomp met een capaciteit van 25 tot 40 liter per minuut (van belang bij een lekkage). Dit kan een (automatische) elektrische zijn of een handlenspomp (ook verkrijgbaar met een capaciteit van 50 liter per minuut). Het lenspompsysteem is niet ontworpen om noodsituaties te beheersen. De totale capaciteit van het systeem is niet in staat om bij een storing het water uit de boot te pompen.
  • Controleer regelmatig of de lenspomp functioneert. Zorg ervoor dat geen van de inlaten wordt geblokkeerd door vuil. Vuil kan het filter blokkeren en de lenspomp binnendringen, waardoor de pomp uitvalt. Als de pomp niet voldoende pompt klik dan de pomp uit de houder en kijk verwijder vervuiling uit de pomp.
    Als voorzorgsmaatregel is het belangrijk om houd de bilge schoon te houden. Controleer regelmatig alle klemmen en slangen op lekkage. 

  • Het beste is om ten minste een hoosemmer aan boord te hebben, die je ergens aan vast maakt om overboord vallen te voorkomen.
  • Een vaartuig kan omslaan of vollopen op een moment dat je het ’t minst verwacht. Zorg dat je, net zoals voor brand, van tevoren een plan hebt voor wat er moet gebeuren als jouw vaartuig volloopt of omslaat. Probeer de motor af te zetten. Als er anderen aan boord waren, tracht die dan te vinden, vergewis je er dan van dat ze bij kennis zijn en dat ze kunnen zwemmen. Waarschuwing: blijf bij het vaartuig en klim omhoog op de romp en probeer hulp te krijgen. Probeer niet naar de kust te zwemmen. Dit in verband met jouw eigen veiligheid.

3.6. Door de fabrikant aanbevolen maximale belasting

De door de fabrikant aanbevolen maximale belasting (brandstof, diverse uitrusting en personen (in kilogrammen)) waarvoor het vaartuig ontworpen is, wordt vastgesteld al naar gelang van de ontwerpcategorie (afdeling 1), de stabiliteit en het vrijboord (punt 3.2), alsmede het drijfvermogen en het reservedrijfvermogen (punt 3.3). 
Op de conformiteitsverklaring en het plaatje van de bouwer staat de maximale belasting vermeld. Overschrijd het aanbevolen maximum aantal personen niet. Hierbij dient minimaal rekening gehouden te worden met het gewicht: volwassenen met een gemiddeld gewicht van 75 kilogram. Indien de kinderen deel uitmaken van de bemanning, mag het maximum aantal personen worden overschreden, mits het gewicht van elk kind de limiet van (gemiddeld) 37,5 kilogram niet overschrijdt. Dit betekent dat twee kinderen van 37,5 kilogram kunnen worden beschouwd als één persoon van 75 kilogram. 
Ongeacht het aantal mensen aan boord, mag het totale gewicht nooit de maximaal aanbevolen lading overschrijden.

Als je de limieten van de boot overschrijdt, kan deze zinken of ernstig letsel veroorzaken.

Laad de boot altijd voorzichtig en verdeel de lading gelijkmatig. Door zware lasten te hoog op elkaar te plaatsen of het zwaartepunt van de boot te veranderen, neemt de stabiliteit van de boot af. 

Maak altijd gebruik van de zitplaatsen.


3.7. Bergplaatsen voor reddingsvlotten

Alle pleziervaartuigen van de ontwerpcategorieën A en B, alsmede pleziervaartuigen van de ontwerpcategorieën C en D met een lengte van meer dan zes meter, beschikken over een of meer bergplaatsen voor een of meer reddingsvlotten die groot genoeg zijn voor het door de fabrikant voor het pleziervaartuig aanbevolen aantal personen. De bergplaats(en) moet(en) te allen tijde gemakkelijk toegankelijk zijn. 
Hiertoe is een reddingsvlothouder verkrijgbaar dat op het achterdek of aan een zijrail gemonteerd kan worden. 

3.8. Ontsnappingsweg

Alle van leefruimte voorziene meerrompspleziervaartuigen beschikken over ontsnappingswegen die in geval van omslaan bruikbaar zijn.

3.9. Ankeren, afmeren en slepen

Alle vaartuigen zijn uitgerust met een of meer versterkte punten of andere middelen om de krachten die optreden bij ankeren, afmeren en slepen veilig te doorstaan. 

  • De versterkte aangrijpingspunten kunnen gebruikt worden voor slepen, lichten, ankeren en vastmaken.

  • Wees voorzichtig bij gebruik van versterkte aangrijpingspunten.

  • Sleep altijd met lage snelheid.

  • De sleepkabel moet altijd met een aan een snelspan knoop worden bevestigd zodat deze ook onder hoge spanning kan worden losgemaakt.

  • Gebruik dubbel gevlochten nylontouw van goede kwaliteit en voldoende stootkussens om het vaartuig tegen beschadiging te beschermen. Gebruik uitsluitend de klampen, boegoog en ogen op de achtersteven om het vaartuig vast te zetten. Waarschuwing: Gebruik hiervoor NIET de handreling of het windscherm. De handreling op het voordek mag uitsluitend worden gebruikt voor het vastmaken van een ‘jacklijn’ in een noodsituatie.

  • Landvasten / aanmeerlijnen met voldoende sterkte zijn leverbaar bij de boot. 
  • Klampsteek aanmeerlijn: deze steek gebruik je veel, om klampen en kikkers te beleggen of om je lijnen om iets anders, aan boord of aan wal, heen te wikkelen – dus je raakt er al snel aan gewend. Begin door de lijn om het midden van de kikker heen te wikkelen, eerst onder het verste uiteinde langs, en vervolgens onder het uiteinde langs dat het dichtst bij je is, zodat je een lus rondom de kikker vormt. Ga nu met je lijn diagonaal over de kikker heen, buig hem onder het verste eind van de kikker langs en terug over de bovenkant richting het dichtstbijzijnde uiteinde. Doe nu bijna hetzelfde aan de dichtstbijzijnde kant: ga onder het uiteinde door en voer je lijn rondom om een acht-figuur te vormen. Haal het werkeind van je lijn nu onderlangs door de lus die je zojuist hebt gecreëerd, en trek

  • Een geschikte ankerlijn is gemaakt van gevlochten polyester inclusief RVS kous van 1 centimeter. Deze lijn zinkt, is slijtvast heeft voldoende rek heeft om de krachten tijdens het ankeren van bijvoorbeeld golven te absorberen. 
    Neem ongeveer 3 keer de waterdiepte als ankerlijn (bij weinig wind minder en bij veel wind meer). Het Veluwemeer heeft een diepte van 3 meter. Voor in de Benelux zal in de meeste gevallen 15 meter ankerlijn voldoende zijn.

    Bij een sloep tot 6 meter is een anker van 4 kilogram geschikt, van 4 tot tot 6,5 meter 6 kilogram en van 6,5 tot 7,5 meter 8 kilogram. Een paraplu-anker neemt weinig ruimte in en zet zich door de holle vloeien goed vast in de meeste bodemsoorten.
    Ankeren is niet alleen een anker overboord gooien. Je moet met de boeg in de wind stilliggen. Anker uitgooien en langzaam achteruitvarend. Ongeveer drie keer de diepte aan ankerlijn geven en dan ankerlijn vast zetten. Nog een tikje achteruit om te kijken of je anker goed pakt… en het de kans geven om in te graven.

4. Stuureigenschappen

De fabrikant zorgt ervoor dat de stuureigenschappen van het vaartuig bevredigend zijn bij gebruik van de krachtigste voortstuwingsmotor waarvoor het vaartuig is ontworpen en gebouwd. Voor alle voortstuwingsmotoren wordt het nominale maximumvermogen vermeld op de conformiteitsverklaring en het plaatje van de bouwer.

  • Om een optimale prestatie van een snelle sloep te bereiken, kan je de hellingshoek van de staart veranderen.
  • Om de sloep veilig te manoeuvreren, moet je de verkeersregels voor vaartuigen kennen. Deze moet je net als de verkeersregels op het land naleven. 
  • Achteruit varen: De sloep wordt bij het achteruit varen in de richting getrokken van de omwenteling van de schroef. Het is daarom belangrijk te weten welke omwentelingen de schroef maakt, indien je achteruit vaart. Als je bij het vooruit varen een linksdraaiende schroef heeft, dan heb je een rechtsdraaiende schroef, als je achteruit vaart. De sloep zal bij deze manoeuvre naar rechts draaien. Als je bij het vooruit varen een rechtsdraaiende schroef heeft, dan zal je een linksdraaiende schroef hebben, als je achteruit vaart. De sloep zal bij deze manoeuvre naar links draaien.
  • Het keren van de sloep: Oefen de draaicirkel enige malen in een veilige omgeving. Hierdoor wordt je niet verrast in onverwachte situaties.
  • Het ingaan van bochten met hoge snelheid is risicovol.
  • In de meeste jachthavens meren we vanwege de hoge bezetting en het ontwerp van de steigers aan met de boeg. Met buitenboordmotoren kunnen we zowel vooruit als achteruit sturen, dus de keuze is aan de schipper. Laten we de weersomstandigheden niet vergeten, de wind en de waterstroming kunnen elke manoeuvre moeilijk of gemakkelijker maken. Probeer bij het naderen van de kade het kleinst mogelijke oppervlak van de boot aan de wind bloot te stellen. In rivierjachthavens meren we met de zijkant aan, dat is de beslissing van de schipper, maar onthoud dat het veel gemakkelijker is tegen de wind en/ of stroming in. Alle haven- en sluismanoeuvres moeten vooraf worden gepland (maak altijd een plan B), besproken met de bemanning (iedereen moet weten wat te doen). We komen de haven binnen met een minimale snelheidscontrole. In geen geval springen we iemand het touw van ons overneemt), remmen we niet met het been, de bootshaak of enig ander lichaamsdeel (altijd met de motor). Bij het verlaten van de haven, doe hetzelfde, zorg ervoor dat we voldoende voorraden hebben voor de reis.

    Hang ook stootkussens overboord voordat je de haven binnenvaart. We remmen de boot af met de motor - nooit met onze voet, bootshaak of handen. Spring niet van grote afstand op het land. De zijkant en het dek van de boot zijn meestal nat en bieden geen goede grip. De taak van de stuurman is om de kade zo te naderen dat de man die de ligplaats beheert veilig aan land kan. Duw in geval van nood uw handen niet van de naburige jachten af. Als je het moet doen, gebruik dan een enterhaak of stootwillen, wees niet te voorzichtig - het is beter om het stootkussen te verbrijzelen dan het ledemaat.

  • Afmeren: Het is raadzaam van te voren te oefenen bij het afmeren in een veilige omgeving. Denk eraan, dat een te hoge snelheid slechts schade en absoluut geen tijdswinst tot gevolg zal hebben.
  • Boeg- en hekgolven: Houd er rekening mee, dat bij het varen met een te hoge snelheid in nauw vaarwater en dicht langs de wal, de boeg- en hekgolven de wal of beschoeiing zouden kunnen beschadigen. Pas jouw snelheid aan ter voorkoming van onnodige schade. Houd je tevens aan de in het vaarwater geldende maximum snelheid.

5. MONTAGEVOORSCHRIFTEN

5.1. Motoren en motorruimten

5.1.1. Binnenboordmotor

Alle binnenboordmotoren worden in een gesloten en van de leefruimte afgescheiden compartiment geplaatst en zodanig zijn gemonteerd dat het gevaar van brand of uitbreiding van brand en de gevaren van giftige rook, warmte, lawaai of trillingen in de leefruimte tot een minimum beperkt blijven.

Onderdelen en accessoires van de motor die frequent gecontroleerd en/of onderhouden worden zijn gemakkelijk toegankelijk zijn. De isolatiematerialen in de motorruimte verbranden niet snel.

Bij brandstofmotoren zijn alle elektrische componenten in de motorruimte explosieveilig zijn uitgevoerd.

 

5.1.2. Ventilatie

De motorruimte is geventileerd. De instroming van water in de motorruimte door openingen wordt zoveel mogelijk worden beperkt. Bij benzine motoren in een motorruimte of afgesloten bun en bij ruimtes waarin een benzinetank is geplaatst wordt de geharmoniseerde norm gevolgd.
Voordat je elektrische apparatuur of de motor inschakelt controleer altijd controleren of er geen dampen in de motor- en lensruimten aanwezig zijn. Als je brandstof ruikt, zet dan geen elektrische apparaten of de motor aan. De oorzaak moet direct worden onderzocht. 

Indien beschikbaar laat voor de motor te starten de bilgeventilatieblower minimaal 4 minuten draaien. Dit garandeert niet dat explosieve dampen zijn verwijderd.

 

5.1.3. Niet-ingesloten delen

Bewegende of hete delen van de motor die persoonlijk letsel kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend worden afgeschermd, tenzij de motor zich onder een kap of binnen de eigen omhulling bevindt.

5.1.4. Starten van buitenboordvoorstuwingsmotoren

Iedere buitenboordvoorstuwingsmotor heeft een voorziening die het starten van de motor verhindert wanneer deze in een versnelling staat.

 

Starten

  • kantel de motor in het water 
  • brandstofmotor: controleer het brandstofniveau en schroef de ontluchtingsknop van de brandstoftank linksom draaiend open (een kwart slag totdat je lucht hoort bewegen). Draai je te ver open dan kan de motor teveel zuurstof aanzuigen wanneer de tank leeg raakt. Vul geen brandstof bij bij een draaiende motor. 
  • brandstofmotor: knijp net zolang in de brandstofbal totdat deze hard wordt.
  • bevestig het dodemanskoord. Deze altijd gebruiken ook bij lage snelheden anders vaart de sloep door en kan deze ook bijvoorbeeld een zwemmer overvaren.
  • brandstofmotor: controleer of gashandel in neutraal staat. Door de sleutel volledig rechtsom te draaien, wordt de startmotor ingeschakeld. Laat de sleutel los wanneer de motor begint te werken en de schakelaar op zijn plaats terugkeert. Bij een elektrische start probeer maximaal 5 seconden te starten en wacht vervolgens weer 10 seconden. Het starten vraagt namelijk veel vermogen van de accu. Je kunt de motor eventueel, bijvoorbeeld bij een lege accu, met het trekkoord starten. Trek langzaam tot je weerstand voelt en trek vervolgens hard (daarna pas). Herhaal dit tot de motor start. Als de motor nog niet start controleer of de bougiedop vast zit of de zekering niet is doorgebrand.
  • brandstofmotor: controleer altijd of een waterstraal uit de motor komt (anders werkt de koeling niet)
  • controleer de schroef, dit moet zo vaak mogelijk worden gedaan, vooral in zwaar begroeide wateren.

  • brandstofmotor: laat de motor gedurende 2 tot 3 minuten draaien om op temperatuur te komen.

Als het motortoerental schommelt of de brandstofmotor afslaat tijdens het varen.

Loop dan de volgende aandachtspunten na:

  • Ontluchtingsknop brandstof tank een kwartslag geopend?
  • De belangrijkste veroorzaker van problemen zijn is de brandstof. Tank bij voorkeur een premium brandstof zoals Shell V-Power, BP Ultimate of Esso Synergy Supreme die minder bio ethanol bevatten en anders gewone Euro 98 / E5. Tank bij voorkeur langs de snelweg dan is de kans dat de brandstof al niet verouderd is veel kleiner. De premium brandstoffen hebben ook een reinigende functie. Bij oude brandstof (ouder dan 4(!) weken) ontstaat een troebele substantie, die bezinkt in tanks, brandstofleidingen, carburateurs en injectoren. Dan kunnen zich afzettingen in de verbrandingskamer vormen die steeds verder zullen ophopen." Op problemen met verouderde brandstof wordt geen garantie gegeven. 
    Voeg een altijd brandstofstabilisator (zoals Lindemann Fuel System Cleaner) toe (en vaar een paar kilometer zodat de brandstofstabilisator ook in de motor komt). Probeer de tank volledig te vullen zodat er zo min mogelijk lucht (lees: vocht) in de tank aanwezig is. 
    Een nog betere optie is Excomaxx brandstof, deze is jaren houdbaar en heeft aanzienlijk minder uitstoot van schadelijke stoffen en geur.
  • Reinig de motor met een brandstoftoevoeging zoals Lindeman Fuel System cleaner, Evinrude/Johnson Fuel system cleaner of Quicksilver Quickleen.
  • Vervang het brandstoffilter als deze is verstopt (zie handleiding van de motor)
    - controleer of de brandstofleiding niet is verbogen of afgeknepen en goed is aangesloten 
    - laad de accu bij als de accu leeg is (gebruik een accutester), je kunt de motor met het trekkoord starten
  • Zet de accupolen vast als deze loszitten
  • Zet de bougiedop vast als deze los zit 
  • Verwijder de bougie en reinig deze. Met het, bij de motor geleverde, gereedschapssetje kun je de bougie verwijderen en monteren.
  • Als de zekering kapot is zal de accu niet door de motor opgeladen worden. In de motor kun je een een reservezekering vinden. Zie de handleiding van de motor. 
  • Start de motor exact zoals omschreven in de paragraaf motor starten
  • Geen oplossing? vraag een consult aan

  • Als je een waarschuwingsalarm hoort, controleer dan de meters en zet de motor af. Het alarm waarschuwt voor oververhitting van de motor en/ of onvoldoende olie. 

Na het varen

  • Zet de motor in neutraal
  • Schakel de motor uit
  • Verwijder de contactsleutel en het dodemanskoord
  • Deactiveer de hoofdstroomschakelaar 
  • Kantel de motor uit het water (bij een bun kan dat niet altijd). Zo voorkom je dat slakjes en andere aangroeisels de koelkanalen verstoppen.
  • Brandstofmotor: schroef de ontluchter van de brandstoftank dicht (tegen explosieve brandstofdampen).

 

5.1.5. Waterscooters zonder bestuurder

Waterscooters hebben een voorziening die de voortstuwingsmotor automatisch uitschakelt of de scooter automatisch met beperkte snelheid in een cirkel voorwaarts laat bewegen wanneer de bestuurder afstapt of in het water valt.

5.1.6. Met een helmstok bestuurde buitenboordvoorstuwingsmotoren moeten worden uitgerust met een noodstopvoorziening die met de stuurman kan worden verbonden.

Deze voorziening is in principe aanwezig op buitenboordmotoren die nu op de markt komen. 

5.2. Brandstofsysteem

5.2.1. Algemeen

De voorzieningen en installaties voor het vullen, de opslag, de ontluchting en de toevoer van brandstof zijn zo zijn ontworpen en aangebracht dat het brand- en explosiegevaar tot een minimum wordt beperkt.

Onderdelen binnen het brandstofsysteem binnen de motorruimte zijn brandveilig en brandstofbestendig uitgevoerd. Brandveilig betekend dat ze een brandtest gedurende vijf minuten doorstaan zoals in ISO 7840 is omschreven. Brandstofslangen die een ISO 7840 opschrift hebben voldoen aan deze eis. 

Laat periodiek de brandstofslang controleren.

 

5.2.2. Brandstoftanks

De brandstoftanks, -buizen en -slangen zijn vastgemaakt en worden gescheiden van of beschermd tegen elke bron die veel warmte produceert. Het materiaal waaruit de tanks bestaan en de constructie ervan is afgestemd op hun capaciteit en het soort brandstof.

Alle ruimten waarin benzinetanks staan opgesteld worden geventileerd.

Benzinetanks maken geen deel uitmaken van de romp en zijn beschermd zijn tegen brand van elke motor en van alle andere ontstekingsbronnen en zijn van de leefruimte afgesloten.
Afhankelijk van je motor heb je een 12 liter of 25 liter brandstoftank. Deze dient met benzinebrandstof bij een tankstation voor boten of auto's te worden getankt. Elders in de handleiding staat meer informatie over de brandstof.

 

5.3. Elektrisch systeem

Het elektrische systeem is zo ontworpen en geïnstalleerd dat een goede bediening van het vaartuig onder normale bedrijfsomstandigheden gegarandeerd is en dat het gevaar voor brand en elektrische schokken tot een minimum wordt beperkt.

De elektrische circuits zijn beveiligd tegen overladen door het gebruik van zekeringen en stroomonderbrekers. Bij overbelasting of kortsluiting springt de zekering door of schakelt de stroomonderbreker uit. Als het circuit onder normale bedrijfsomstandigheden voortdurend overbelast raakt, laat het dan onmiddellijk inspecteren door een monteur. Alle stroomkringen, met uitzondering van de door accu’s gevoede stroomkringen voor het starten van de motor, blijven veilig wanneer ze worden overbelast.

Er wordt voor ventilatie worden gezorgd om de opeenhoping van eventuele door accu’s geproduceerde explosieve gassen te voorkomen. De accu’s zijn stevig bevestigd en tegen inkomend water beschermd.

  • Verander geen elektrische of brandstofsystemen door ongekwalificeerde mensen.

  • Werk niet aan de elektrische installatie werken wanneer deze in bedrijf is. 
  • Wijzig niet de nominale stroomsterkte van de overbelastingsbeveiliging(en).
  • Gebruik alleen apparaten en componenten die de stroomsterkte van het circuit niet overschrijden.
  • Schakel alle elektrische systemen uit met een hoofdschakelaar indien aanwezig bij het verlaten van de boot.
  • Als elektrische componenten in de boot niet werken, kan er een zekering kapot zijn. Controleer de betreffende zekeringen alvorens elektrische componenten te vervangen. Vaak wordt gebruik gemaakt van een zweefzekering, die zit op een kabel in een zwarte zekeringhouder. Verwijder het deksel van de zekeringhouder. Druk een nieuwe zekering in de clip. Bekijk de zekering. Kapotte zekeringen hebben een kapotte draad in de zekering. Vervang een zekering altijd door een zekering met de dezelfde stroomsterkte. Trek met je vinger de doorgebrande zekering uit de clip. De stroomsterkte staat aangegeven op de zekering. Gebruik van een zekering met een hogere stroomsterkte kan leiden tot ernstige beschadiging van de draden en brand. 

 

5.4. Stuursysteem

5.4.1. Algemeen

Het stuursysteem en het voortstuwingsbesturingssysteem is zodanig ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat hiermee de stuurbelastingen onder voorzienbare bedrijfsomstandigheden kunnen worden overgebracht. Diverse onderdelen in het stuursysteem zijn voorzien van een CE markering. 

Het stuursysteem brengt de rotatie van het stuurwiel over op een beweging van de stuurkabel. De kabel duwt of trekt aan de stuurarm die de buitenboordmotor in beweging brengt,

Alle besturingssystemen hebben periodiek onderhoud nodig om een probleemloze en veilige werking te garanderen. Controleer de werking van de roeren en inspecteer visueel alle losse of ontbrekende accessoires voordat u de boot gebruikt. Als je het vermoeden hebt dat het besturingssysteem beschadigd is, neem dan contact op met een monteur. Gebruikt de boot niet als het vermoeden bestaat dat het stuursysteem niet werkt.
De besturing van de boot is niet zelf centrerend. Houd het stuur altijd stevig vast om de richting te controleren. Indien je boot is voorzien van een hydraulische bediening: Het hydraulische systeem heeft een pomp die direct op het stuur is gemonteerd met twee leidingen die van de pomp naar de hydraulische cilinder is verbonden. Wanneer het wiel wordt bewogen, beweegt het een hydraulische cilinder die is verbonden met de stuurarm. Het reservoir, afzonderlijk of geïntegreerd met de pomp, bevat extra hydraulische vloeistof om te voorkomen dat lucht het systeem binnendringt. Houd het hydraulische vloeistofpeil op peil met de juiste vloeistof.

 

5.4.2. Noodvoorzieningen

Elk pleziervaartuig met zeil en elk met één voortstuwingsmotor uitgerust pleziervaartuig zonder zeil waarvan het roer op afstand wordt bediend, is uitgerust met een noodvoorziening waarmee het pleziervaartuig bij beperkte snelheid kan worden bestuurd. De noodvoorziening betreft een verkrijgbare helmstok met peddel.

5.5. Gassysteem

Gassystemen voor huishoudelijk gebruik met het type met dampafvoer zijn zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat gaslekken en ontploffingsgevaar worden vermeden. Ook kunnen zij moeten op gaslekken worden getest.

5.6. Brandbeveiliging

5.6.1. Algemeen

Bij de uitrusting en de indeling van het vaartuig wordt rekening met het risico en de uitbreiding van brand. Er wordt speciaal gelet op de omgeving van apparaten met een open vlam, hete zones of motoren en hulpapparaten, overlooppijpen van olie en brandstof, onbedekte olie- en brandstofbuizen en de geleiding van elektrische bedrading, waarbij in het bijzonder warmtebronnen en hete zones moeten worden vermeden.

  • In geval van brand aan boord, dien jij in de eerste plaats de opvarenden op jouw schip te waarschuwen en deel bijtijds de reddingsmiddelen uit, ook al lijkt de situatie onder controle. Draag er zorg voor dat men niet in paniek raakt en blijf zolang mogelijk aan boord. Zoek de brandhaard en blus deze met de aanwezige brandblusser. Bij brand het schip zo draaien dat de vlammen en rook niet over de sloep drijven. Attentie: blus ook altijd met de wind mee en nooit tegen de wind in. Zet altijd de motor af en sluit de brandstoftoevoer naar de motor.
  • Benzinedampen zijn zeer explosief wanneer ze in contact komen met open vuur of vonken en kunnen de mensen om hen heen verwonden of doden.
  • Onjuist gebruik van elektrasystemen zal leiden tot brand, explosie of elektrische schok, met de dood of ernstig letsel tot gevolg. Voer geen werkzaamheden uit terwijl het systeem is ingeschakeld, en beweeg niet rond de sloep terwijl deze stroom van de wal haalt. Wees voorzichtig bij het aansluiten of loskoppelen van walstroom.
  • Stop de motor voordat je gaat tanken.
  • Rook niet tijdens het werken met brandstof en vermijd vonken,
  • Ruim na het tanken gemorste benzine altijd eerst op voordat je de motor start. Vooral op warme dagen verdampt gemorste benzine snel. Daardoor ontstaat een brandbare gaswolk die gemakkelijk ontbrandt.
  • Giet geen gemorste olie of brandstof in het ruim. Hou geen vuile doeken met brandstofresten aan boord.

  • Rook niet en laat geen open vuur of vonken toe in de buurt van de brandstoftank of motor. Laat geen kleiding drogen op de motor.

  • Denk eraan de brandstoftanks niet te vol te vullen. Houd rekening met brandstofexpansie door hitte.

5.6.2. Brandblusapparatuur

Pleziervaartuigen worden geleverd met op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur, of met aanwijzingen voor de plaatsing en de capaciteit van op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur. Indien er draagbare brandblussers zijn aangebracht, zijn zij gemakkelijk toegankelijk zijn en is een ervan zo zijn geplaatst dat hij gemakkelijk bereikbaar is vanuit de hoofdstuurstand van het pleziervaartuig.

  • Draagbare brandblussers zijn leverbaar bij het vaartuig. 
  • Een brandblusser heeft minimaal 2 kilogram capaciteit nodig (een poederblusser van 4 kilogram is een mooie optie die past meestal in het motorruim). Een poederblusser kan goed tegen vorst en heeft een hoge bluscapaciteit heeft. Een poederblusser is geschikt voor vrijwel alle type branden (klasse A: vaste stoffen, Klasse B: vloeistoffen, C: gassen, D: metalen). Een poederblusser kan nevenschade geven maar dat is bij een brand meestal bijzaak. 
  • Bewaar de brandblusser niet bij de brandstoftank. Markeer waar je de brandblusser bewaart met een stickers met pictogram.
  • Een poederblusser is zeer eenvoudig om te bedienen. De blusser is voorzien van een borgpen die je dient te verwijderen. Die borgpen zit er uiteraard om te voorkomen dat de poederblusser per ongeluk wordt gebruikt. Vervolgens druk je een knop in en knijp je in de afsluiter om te blussen.
  • Brandblussers die je alleen privé gebruikt hebben geen onderhoudsplicht. Voor deze brandblussers kan je best zelf de staat van de blusser in het oog houden door regelmatig de manometer (drukmeter) op de blusser te controleren. Zolang de naald in het groen staat, heeft jouw blusser voldoende druk om volledig leeggespoten te kunnen worden. Controleer je blusser ook op uitwendige schade aan het vat.
    Hou een emmer aan een lijn binnen handbereik dan kun je ook blussen met water. 
  • Als er dan toch brand ontstaat, handel dan als volgt:
    • Breng jezelf en anderen in veiligheid.
    • Verwijder indien (nog) mogelijk gasflessen uit de directe omgeving van het vuur.
    • Bel 1-1-2.
    • Op het water en een noodsituatie? Maak gebruik van de noodoproep via de marifoon
    op het betreffende (blok)kanaal met de woorden ‘Mayday, Mayday, Mayday’ en/of meld het via de KNRM-Helpt-app.
    • Meld de brand bij het havenkantoor of havenmeester.
    • Probeer de brand alleen zelf te blussen zolang je zeker weet dat je zonder moeite en gevaar de
    boot kunt verlaten. 
    • Koel brandwonden direct minimaal tien minuten, bij voorkeur met zacht stromend
    lauw leidingwater. Als dit niet voorhanden is, is water uit een sloot, regenton of plas ook goed. 
    • Zorg voor een vrije aanvaar- en aanrijdroute voor de brandweer.
    • Licht de bandweer bij aankomst in over eventuele slachtoffers en de aard en toedracht
    van de brand.
    • Blijf in de buurt (maar wel op veilige afstand) om de brandweer eventueel nader te informeren.
     

5.7. Navigatielichten, dagmerken en geluidsseinen

  • Wanneer navigatielichten, dagmerken en geluidsseinen worden gemonteerd, voldoen deze aan de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (COLREG 1972) of aan de Europese code voor de binnenvaart (CEVNI).
  • Na zonsondergang is een toplicht met rondomschijnend wit licht verplicht als je maximaal 13 kilometer per uur haalt en als de sloep korter is dan 7 meter. Anders zijn ook boordlichten (rood/groen) verplicht (1 meter lager dan het toplicht). De boordlichten mogen gecombineerd worden in 1 licht.
  • Bij de boordlichten hoort Groen Rechts Aan Stuurboord (GRAS) en rood aan bakboord. Controleer voor zonsondergang of de navigatieverlichting functioneert. 
  • Dagmerken hebben een zwarte geometrische vorm dat in de mast van een schip of op een boei wordt geplaatst om informatie door te geven aan schepen in de buurt.
  • Een sloep mag doelmatige geluidsseinen geven.

5.8. Voorkoming van lozing en voorzieningen die het aan land brengen van afval vergemakkelijken. 
De sloep is zo gebouwd dat verontreinigende stoffen (olie, brandstof enz.) niet per ongeluk overboord kunnen raken.

Het Internationale Marpol Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zeeën en oceanen (MARine POLlution) verbiedt het overboord gooien van scheepsafval zoals: plastic, chemicaliën, afval en olie.

 

Snelle sloep

Wanneer jouw Sloep met de gemonteerde buitenboordmotor harder kan varen dan 20 kilometer per uur dan zal je jouw sloep moeten laten registreren als snelle motorboot. Ook dien je registratietekens te voeren op de sloep. Het registratiebewijs snelle motorboot dien je aan boord te hebben samen met je legitimatie en om de sloep te besturen moet je in het bezit zijn van een geldig vaarbewijs.

Een registratiebewijs (Y-nummer) is verplicht voor snelle motorboten. Je kunt het registratiebewijs online aanvragen bij de RDW. Als je vaart moet het registratiebewijs aan boord zijn. Het Y-nummer moet aan beide kanten van het vaartuig staan. Als je jouw snelle motorboot verkoopt, moet de nieuwe eigenaar de boot op zijn naam overschrijven. De overschrijving van het registratiebewijs van particulier naar particulier kan via de RDW-website. Er wordt geen vrijwaringsbewijs voor een snelle motorboot
afgegeven.

 

Waterskiën en wakeboarden mag alleen in gebieden die voor deze sport zijn aangewezen. Tijdens het waterskiën moet, behalve de bestuurder van de boot, een tweede persoon van tenminste 15 jaar aan boord zijn, die voortdurend let op de skiër(s) en de directe omgeving. Het waterskiën mag geen onveilige situaties of overlast voor anderen veroorzaken. Verder gelden dezelfde regels als voor het varen met een snelle motorboot.

Vereisten:

• Aan beide kanten moet het registratieteken (Y-nummer) staan. Goed zichtbaar, in een van de ondergrond afwijkende kleur en met wettelijke afmetingen.
• Het registratiebewijs van de snelle motorboot en het vaarbewijs van de schipper moeten aan boord zijn.
• De motor moet technisch in orde zijn, zodat die niet rookt en overlast veroorzaakt. Er mag geen gevaar bestaan voor brand of ontploffing.
• De uitlaat moet een geluidsdemper hebben, waardoor er geen geluidshinder is.
• De stuurinrichting moet feilloos werken.
• Een motor-onderbrekingsknop (dodemansknop) is verplicht. De knop stopt de motor direct, als de bestuurder overboord valt. Deze eis geldt niet bij een gesloten binnenbesturing.
• Voor iedere opvarende moet een reddingsvest binnen handbereik zijn.
• Een gebruiksklaar en gekeurd brandblusapparaat van minimaal 2 kilogram moet aan boord zijn.
• De meest recente tekst van het BPR moet aan boord zijn in drukvorm of digitaal. Dit hoeft niet op een ‘open’ snelle motorboot (dus zonderkajuit(je)).

De bestuurder van een snelle motorboot moet:
• Tenminste 18 jaar zijn.
• De dodemansknop gebruiken (deze eis geldt niet bij een gesloten binnenbesturing).
• Tijdens het varen op de bestuurdersplaats zitten, tenzij staand sturen veilig kan.
• Een reddingsvest dragen wanneer hij in een snelle motorboot staande stuurt, behalve bij een gesloten binnenbesturing.
• Voorkomen dat hij andere watergebruikers hindert of in gevaar brengt.
• Zich houden aan de toegestane vaarsnelheden die op borden en op officiële waterkaarten staan.
• Voorkomen dat de bootmotor onnodig herrie maakt of onnodig draait als het vaartuig stilligt.
• Zich houden aan de regels voor alcoholgebruik. Het toegestane alcoholpromillage is 0,5. Deze regels voor
alcoholgebruik gelden ook voor de schipper (ingeval deze niet tevens de bestuurder is).

 

Veilig varen, wat heb je daarvoor nodig?

Elke boot, hoe sterk hij ook is, kan beschadigd raken als hij verkeerd wordt gehanteerd. Onverantwoordelijke en gevaarlijke activiteiten zijn onverenigbaar met veilig zwemmen. De snelheid van de boot moet altijd worden aangepast aan de weersomstandigheden. 

Onderwaterobstakels zijn gevaarlijk. Je moet ze proberen te vermijden, hoewel je ze natuurlijk soms gewoon niet opmerkt. Als de boot over stenen vaart, zal de romp waarschijnlijk bekrast raken. Helaas komt het ook voor dat de romp wordt geperforeerd of opengescheurd, waardoor de boot kan zinken. Hoe het te voorkomen? De enige uitweg is om de kaart te bestuderen en te analyseren waar de ondieptes zijn. Ook is het goed om anderen te vragen die bekend zijn in het vaargebied.

Een andere onaangename situatie kan een donkere wolk aan de horizon zijn. Als er een kans is op een storm, moet je zo snel mogelijk naar de haven of de kust gaan en op een veilige plaats je toevlucht zoeken. Hou ook het weer in de gaten via je telefoon. 

De bemanning moet bekend zijn met alle nooduitrusting. De bemanning moet ook vertrouwd zijn met reddingsmanoeuvres bij reddings-, sleep- of andere noodsituaties zoals een man overboord.

Wees er vóór de afvaart zeker van, dat het volgende aan boord is (en we bevelen je van harte aan daar daadwerkelijk zorg voor te dragen):

Veiligheidsuitrusting:

  • Reddingsvesten
  • Lenspomp of hoosvat
  • Aparte sleeplijn
  • Anker met ankerlijn
  • Ankerbal
  • Signaalhoorn
  • Handleiding van de boot en motor
  • Actuele waterkaarten
  • Gereedschap en reserve onderdelen voor uitrusting en motor
  • Voldoende brandstof
  • Brandblusser
  • EHBO doos inclusief branddeken
  • Zorg dat je altijd een (uitschuifbare) roeipeddel (met bootshaak) aan boord hebt.
  • Reservesleutels van de sloep
  • Mobiele telefoon
  • Eventueel een marifoon
  • Helmstok met peddel
  • Zonnebril en beschermende crème
    Als eigenaar van de sloep ben je ZELF verantwoordelijk voor de aanschaf van deze veiligheidsuitrusting! De verplichte veiligheidsuitrusting op een sloep kan per gebied of het soort water waar je met de sloep gaat varen verschillen.  Denk verder aan bescherming tegen kou en eten en drinken. 

  • Tips voor veilig varen
  • • Begin met een goede voorbereiding. Tank, check, denk! Vul tijdig brandstof bij. Controleer je sloep, de motor, het peil van de olie. Check de weersverwachting. Gebruik je gezond verstand op het water en denk vooruit.
    • Ken de vaarregels, boeien, borden en tekens. Zie het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
    • Vaar rechts ofwel stuurboordwal.
    • Gebruik de recreatiegeulen, herkenbaar aan speciale betonning.
    • Kijk goed om je heen en óók regelmatig achterom. Dan zie je tijdig achteropkomende schepen.
    • Blijf uit de dode hoek van vrachtschepen. Een vuist-regel: als je de schipper kunt zien kan de schipper jou ook zien.
    • Geef binnenvaartschepen de ruimte. Bewaar waar mogelijk afstand.
    • Vaar een duidelijke koers, zodat andere schippers weten wat je doet.
    • Let op je snelheid. Zorg dat anderen geen last hebben van je boeg- en hekgolf en zuiging.
    • Gebruik bij voorkeur een marifoon. Daarmee blijf je op de hoogte (door uit te luisteren) en kun je u contact leggen met andere schippers, brug- en sluiswachters.
    • Verander niet plotseling van koers en snelheid.
    • Ga goed voorbereid op reis, gebruik actuele vaarkaarten en volg de weersverwachting.
    • Gebruik op tijd de navigatieverlichting.
    • Zorg dat je rondom goed zicht hebt en kijk regelmatig achterom.
    • Maak geen onnodige golfslag. 
    • Anker niet bij bruggen, sluizen, werkschepen met uitstaande ankers, onder hoogspanningskabels en in
    het midden van een vaarwater.
    • Voorkom laveren op drukke vaarroutes en houd het midden vrij voor grote schepen.
    • Zorg dat je zichtbaar bent voor andere schepen. 
    • Vaar alcoholvrij. De wettelijke grens op het water ligt op 0,5 promille. 
    Het is niet toegestaan een boot te besturen onder invloed van drugs of alcohol. De combinatie van geluid en trillingen, zon, wind en beweging zorgt voor vermoeidheid in het water. De effecten van alcohol zijn groter op het water dan op het land. 
    •Vaar vlot en veilig door brug en sluis.
    • Blijf uit de buurt van visnetten. Deze worden meestal gemarkeerd door zwarte of gele vlaggetjes.
    • Zwemmen in gedeeltes van de vaarweg bestemd voor de doorgaande vaart, bij bruggen, sluizen en wachtplaatsen is verboden.
  • Bruglichten bruggen in bedrijf: Rode lichten geven altijd aan dat de doorvaart verboden is, tenzij er extra gele lichten branden. Dan mag je er wel doorheen. 
  • Bruggen buiten bedrijf: dubbele rode lichten geven altijd aan dat de brug niet wordt bediend en dat doorvaart verboden is, tenzij er extra gele lichten branden. Dan mag je er wel doorheen.
  • Belangrijkste voorrangsregels: groot (meestal beroepsvaart) gaat voor klein
    Dit zijn meestal schepen langer dan 20 meter. Deze zijn beperkt in hun manoeuvres en kunnen het schip niet snel stilleggen. Blijf uit de buurt en ga er vooral niet voor varen. Een dergelijk schip
    heeft voor de boeg vaak een dode hoek, waardoor de schipper je niet (goed) kan zien. Als jij zelf de stuurhut niet kunt zien, ziet de schipper jou ook niet!
  • Stuurboordwal gaat voor Op een gemarkeerde vaarweg, bijvoorbeeld een vaargeul (rode en groene
    tonnen) of een natuurlijke vaarweg (rivier/kanaal) gaat degene die strak stuurboordwal aanhoudt, voor.
  • Zeil gaat voor spier, gaat voor motor (Kleine) zeilschepen gaan voor op (door spierkracht aangedreven vaartuigen) roeiboten/kano’s, en deze gaan weer voor op (kleine) motor schepen. Dus: zeil
    gaat voor spier, gaat voor motor. 
  • Motorschepen onderling Van stuurboord komend gaat voor op open water zonder betonning. Bij
    tegengestelde koers wijken beide uit naar stuurboord.
  • Maar boven alles geldt: goed zeemanschap! Dat betekent dat je te allen tijde een aanvaring moet proberen te voorkomen, ook al heb je voorrang. Probeer als het kan ook een ander vaartuig achterlangs te kruisen in plaats van voorlangs.
  • Gebruik geen gaslampen in de sloep.
  • Zwem niet als de motor aanstaat. Je kunt in contact komen met de schroef.
  • Vaar niet onder invloed (alcohol of drugs). De combinatie van geluid, trillingen, zon, wind en beweging veroorzaakt namelijk vermoeidheid op het water. De effecten van alcohol zijn daarom op het water groter dan aan wal. Waarschuwing: het besturen van een vaartuig onder invloed van alcohol en/of drugs is zowel gevaarlijk als wettelijk verboden.
  • Gebruik niet de sloep als je het vermoeden hebt dat het stuursysteem niet werkt.

  • Tijdens de vaart mag zich niemand op het voordek of op de rand van de zittingen bevinden. Vermijd het staan in de sloep en gebruik altijd zwemvesten. 

  • Altijd het manoverboordkoord van de motor aan de bestuurder bevestigen.

  • Bemanning: Een kritische blik op de samenstelling van de bemanning is zeker nuttig. Wie kan de leiding
    over het schip overnemen als de schipper uitvalt? In een gezinsbemanning bestaande uit een vader,
    moeder en kleine kinderen is er vaak maar één volwassene die de handen vrij heeft om te varen.
    Het is belangrijk dat in zo’n situatie beide ouders onafhankelijk van elkaar dezelfde theoretische en
    praktische ervaring hebben. Met kleine kinderen aan boord beperkt u zich tot tochtjes van hooguit enkele
    uren en blijft u in de buurt van havens. 
  • Veiligheid heeft ook met kennis en kunde te maken. Kennis kunt u opdoen door het volgen van de benodigde cursussen en trainingen. Kunde is vooral een kwestie van ervaring, dus veel doen.

 

Milieuaspecten

  • Vermijd te allen tijde brandstof- en olielekkage.
  • Vermijd te allen tijde geluidsoverlast. Muziek en luide gesprekken kunnen erg ver worden gedragen, vooral 's nachts.
  • Houd je aan de maximumsnelheid –vermijd hierbij de vorming van golven in nabijheid van andere vaartuigen.
  • Gebruik zo min mogelijk reinigingsmiddelen, verf en andere stoffen.
  • Vermijd het lozen van reinigingsmiddelen in het water: maak de sloep aan land schoon, waar deze middelen opgevangen kunnen worden. 
  • Gebruik geen ontvlambare oplosmiddelen om het ruim te reinigen. 
  • Gebruik geen oplos- en wasmiddelen. Huishoudelijke schoonmaakmiddelen moeten spaarzaam worden gebruikt en mogen niet in het water worden gegooid. Meng nooit reinigingsmiddelen en zorg voor een goede ventilatie van gesloten ruimtes. Gebruik geen producten die fosfaten, chloor, oplosmiddelen of niet-biologisch afbreekbare of op benzine gebaseerde producten bevatten. Producten op basis van citrus zijn een uitstekend reinigingsmiddel voor scheepsuitrusting, ze zijn veilig voor mens en milieu.
  • Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen, ammoniak of chloor aangezien deze het gelcoat-oppervlak beschadigen. 

  • Verhoogde emissies van uitlaatgassen vervuilen water en lucht. Hou daarom je motor afgesteld en de romp van je sloep schoon. 
  • De kruissnelheid is de economische snelheid waarmee een boot zich zo efficiënt mogelijk kan voortbewegen. Deze snelheid is altijd een afweging tussen snelheid en brandstofverbruik. De economische snelheid is 70% van de rompsnelheid dus bij een bootlengte van:

    • 8 meter = 9 kilometer per uur;
    • 7 meter = 8 kilometer per uur;
    • 6 meter = 8 kilometer per uur;
    • 5 meter = 7 kilometer per uur;
    • 4 meter = 6 kilometer per uur;
    • 3 meter = 6 kilometer per uur. 

    Voor de rompsnelheid heb je maar liefst 3 keer zoveel vermogen nodig als de economische snelheid. Dan verbruik je veel en bereik je slechts een 30% hogere snelheid.
    Dus in vrijwel alle gevallen kun je het beste varen tussen de 6 en 9 kilometer per uur bij een boot van 3 tot 8 meter. De topsnelheid ligt dan 30% hoger alleen is het verbruik dan 300% hoger. 

  • Als stelregel voor het verbruik van 4-takt buitenboordmotoren op benzine wordt vaak het volgende gebruikt. Het verbruik in aantal liters per uur op vol vermogen = ⅓ x vermogen in pks (op 70% van vol vermogen gaat dit verbruik door de helft). Voor een buitenboordmotor van 40 pk levert dit het volgende geschatte verbruik op: 13 liter per uur op vol vermogen en 10 liter per uur op 70%.


Fabricage van de sloep

De vervaardiging van de sloep gebeurt in een vorm. Deze wordt met een laklaag, de gelcoat, bespoten. Daarna legt men er enkele in polyester gedrenkte glasvezellagen op. Dan worden de vloer, banken en alle overige inbouwdelen gemonteerd en alle binnenste delen nog eens met een lak, de topcoat, gedekt. Na uitharding van het materiaal wordt de sloep onder (lucht- of water-) druk uit de vorm gedrukt. De markeringen in de gelcoat die hierdoor ontstaan, beïnvloeden op geen enkele wijze de kwaliteit van de sloep. Het gaat hierbij slechts om afdrukken van het oppervlak.

 

Vlag

  • Volgende de etiquette geldt het volgende voor de natievlag, zoals de Nederlandse vlag. De vlaggenstok van een natievlag moet recht en achterover hellend in de as van het vaartuig geplaatst worden, iets naar stuurboord mag ook wanneer dit niet kan. 
  • De natievlag mag je op dagen vanaf 08:00 (zondag vanaf 09:00) tot zonsondergang, maar niet later dan 21:00 (22:00 zomertijd) voeren als je een boord bent.

Onderhoud

  • Plan de de aspecten die elk kwartaal terugkomen automatisch in in je digitale agenda.
  • Lees de handleiding van de motor goed door (deze staat ook op de productpagina van de motor op onze site). Het bevat alle belangrijke aanwijzingen voor een probleemloze vaart. Een nieuwe brandstofmotor als volgt invaren: eerste kwartier op minimale snelheid. Daarna drie kwartier op 10 tot 30 procent van het maximum vermogen. Het tweede uur op 50 tot 80 procent van het maximum vermogen. Voorkom de opvolgende 10 uur om langer dan 5 minuten op vol vermogen te varen.

  • Een brandstofmotor heeft onderhoud nodig conform de handleiding van de motor.
    Informatie over het motortype, de capaciteiten, het brandstof- en koelvloeistoftype, het oplossen van problemen en algemene informatie zijn bijgevoegd bij handleiding van de de fabrikant.
    Het is van belang om het onderhoud door een onderhoudspecialist uit te laten voeren alleen al voor de garantie (bewaar daartoe ook de facturen).
    Het beste moment is na het vaarseizoen dus voor de winter. Bij een standaard servicebeurt wordt meestal onder andere de motorolie ververst (om slijtage in de motor te voorkomen), het oliefilter en brandstoffilter (deze kunnen anders scheuren wat leidt tot motorschade) vervangen en eventueel de anode van de (elektrische en brandstof) buitenboordmotor. Het anodemetaal zorgt voor bescherming tegen beschadiging door corrosie (als deze weggevreten is dan moet deze worden vervangen) met name door zout water. Verf of bedek de anodes nooit. Eenmaal gecoat bieden ze geen bescherming tegen galvanische corrosie. Als de anodes voor 50% of meer zijn verslechterd, moeten ze worden vervangen.

  • Controleer elk kwartaal het olieniveau van een brandstof buitenboordmotor.

  • Controleer elk kwartaal de startaccu bij een brandstof buitenboordmotor. Als de accu in goede staat is dan is het voltage tussen 12,4 en 12,7 volt, bij voorkeur niet lager dan 12,6 Volt. Een accu met een voltage lager dan 12,2 volt moet direct worden bijgeladen. 
  • Omdat jouw sloep dagelijks wordt blootgesteld aan vervuiling als zure regen, zoutaanslag, zwarte strepen of algen, is het ook noodzakelijk om met enige regelmaat jouw sloep te reinigen.

    Door goed reinigen voorkom je vuilaanhechting in de poriën van de gelcoat. Elke gelcoat is microporeus. Door uv-straling veroudert de gelcoat en zal steeds 'microporeuzer' worden. Hierdoor zal vervuiling zich steeds dieper in de gelcoat vastzetten en is het steeds moeilijker schoon te krijgen. Een goede waslaag beschermt de gelcoat tegen uv-straling en vult kleine microporiën. Hierdoor zal vuil zich minder snel hechten en behoudt de gelcoat veel langer zijn glans en kleur.

    Verwijder eerst al het loszittend vuil met schoon lauw water. Maak de sloep hierna goed schoon met bootshampoo.

    De zeep maakt het oppervlak goed schoon zonder de gelcoat en/of waslaag aan te tasten. Let op! Huishoudelijke cleaners en schoonmaakmiddelen ontvetten het oppervlak en zullen ook de aanwezige waslaag verwijderen.

    Voor het verwijderen van hardnekkige aanslag ('bruine snor') is er Acid wash. Deze doeltreffende cleaner reinigt tot diep in de poriën.

    Na het schoonmaken of polijsten wel een nieuwe beschermende waslaag aanbrengen. Een laag die kleine pori opvult en gedurende het gehele seizoen zorgt voor een gesloten, waterafstotend oppervlak waar vuil en water lastig op hechten. De gelcoat behoudt hierdoor aanzienlijk langer zijn glans en kleur.

    Naast sop en een borstel kun je de kabelaring ook schoonspuiten met een hoge drukspuit. De kabelaring kun je na beschadiging ook losschroeven en draaien. Als de kabelaring rafelig is geworden kun je met een aansteker de draadjes wegbranden. 
  • Ondiepe krassen los je op door te schuren met waterproof schuurpapier, beginnen met korrel 600 met veel water gevolgd door korrel 800. Gevolgd door polijsten met polijstmiddel (bijvoorbeeld Heavy Gloss Renovator). Als je een kras hebt die door de gelcoat gaat waardoor je een witte kras krijgt dan kun je die ook repareren met een gelcoatreparatieset. Gelcoat is de eerste laag op een polyester schip. Het bepaalt de kleur van je schip en is de barriére tussen het water en je polyesterlaminaat (wat niet waterdicht is). Het is dus belangrijk om scheurtjes of krassen in de gelcoat tijdig te repareren. Zo voorkom je dat het polyesterlaminaat vocht op gaat nemen.
    Oxidatie, kalkaanslag en verkleuring kun je ook met polijstmiddel verhelpen.
  • Kleine luchtbelletjes (pin holes) in de gelcoat (zichtbare laag Polyester) of sterbeschadigingen zijn ook te verhelpen. Blaasvorming in het polyester door osmose. Wanneer een boot in het water ligt, dringt water langzaam door de gelcoat naar de achterliggende lagen. In theorie krijgen alle polyester sloepen eens te maken met osmose. De ene sloep eerder dan de andere. Het ontstaan van osmose hangt van een groot aantal factoren af. Zoet water verhoogt de kans op osmose. Een hogere temperatuur versnelt het proces. De periode dat de boot in het water ligt in vergelijking met de periode aan de kant is ook een factor. Zorg dat de sloep zoveel mogelijk uit het water wordt gestald: bijvoorbeeld op een trailer of bij een sloep aan huis is een bootlift een alternatieve oplossing. Bij sloepen die langer dan 3 weken per seizoen in het water liggen geldt mede ten aanzien van het voorkomen van osmose dat 5 lagen waterdichte epoxyprimer moeten worden aangebracht onder de eventuele anti fouling na schuren met korrel 80.
    Er ontstaat vaak water in de bilge door condens, regenwater, opspattend water of door andere oorzaken. Hou dus ook de boot aan de binnenzijde droog denk daarbij met name aan de bilgeruimte. Dit betekent tevens als deze adviezen niet worden gevolgd doen eventuele ontstane osmose, bubbels, gelcoat verkleuring, scheuren, haarscheuren, luchtholtes, rompblaren, osmotische blaasvormig etc, niet onder garantie vallen. Van Osmose zal geen sloep zonder meer zinken, zonder ingrijpen wordt er wel teveel laminaat aangetast en dat komt de sterkte en stijfheid van de sloep niet ten goede. Meestal blijkt na onderzoek dat de fysische en/of chemische processen in zo’n scheepshuid met beperkt of groter onderhoud goed zijn aan te pakken. Een bootverzekering van bijvoorbeeld Nationale Nederlanden kan ook osmoseschade vergoeden gedurende maar liefst de eerste tien jaar. 
  • Gebruik geen staalborstels of schuursponsjes op het onderwaterschip. Kleine krassen kunnen vuil ophopen. Om het onder het wateroppervlak liggende deel van de sloep voor algengroei te beschermen, kan je een zelfslijpende antifoulinglak toepassen die de gelcoatlaag een zeer goede bescherming biedt tegen aangroei. Overweeg een gifvrije variant.
    Zachte antifouling: ook wel bekend als polijstende zelfslijpende antifouling. Tijdens het varen slijt de antifouling er geleidelijk af, waardoor verse koper en/of biociden vrijkomen. Het voordeel hiervan is dat er geen dikke laag ontstaat zoals bij harde antifouling. Wel is het noodzakelijk dat er voldoende wordt gevaren (lees: geslepen) en dat elk seizoen nieuwe antifouling moet worden aangebracht. Zachte antifouling wordt vooral gebruikt voor langzaam varende schepen. Het aanbrengen van zachte antifouling op een snelle sloep/tender heeft geen zin, omdat de laag er dan te snel afslijt.
  • Het niet aanbrengen van antifouling op het onderwaterschip zorgt niet alleen voor de aangroei van een flinke baard (aangroei van organismen), maar heeft ook op de langere termijn nadelige gevolgen: De aangroei zorgt voor extra weerstand en massa, waardoor je sloep/tender een halve tot wel 3 kilometer per uur langzamer zal varen. Om de gewenste snelheid te halen is extra vermogen nodig van de motor. Dit zorgt voor een hoger brandstofverbruik, wat op kan lopen tot 20%. 
    Je krijgt vooral aangroei als je boot stilligt. Gebruik je je boot lange tijd niet, overweeg dan om hem boven water te stallen met een bootlift. Antifouling is per definitie niet goed voor het milieu met name de koperhoudende. De ptfe/teflon of siliconengebaseerde antifoulings zijn milieuvriendelijker en International Interspeed Extra is 
    relatief eenvoudiger aan te brengen.
    Het is ook mogelijk antifouling aan te brengen op het deel van het motorhuis en de schacht die langere tijd in het water hangt. Het is vanuit het oogpunt van garantie niet toegestaan alle soorten antifouling te gebruiken. De fabrikant van Torqeedo geeft bijvoorbeeld toestemming voor het gebruik van International Trillux 33 in combinatie met Primocon Primer of Hempel Sillic One in combinatie met Hempel Light Primer en Hempel Sillic One Tiecoat.
  • Kussens: regelmatig wassen met een mild wasmiddel of warm water is voldoende om de hoezen in goede staat te houden. Voorkom dat de kussens nat worden en droog ze na het wassen goed af om schimmelvorming te voorkomen. Zet de kussens op de boot om de lucht te laten circuleren en spuit ze met een schimmelwerenmiddel. De kussens dienen na het varen beschermd tegen weersomstandigheden opgeslagen te worden. 
  • De cabriokap (ook wel buiskap of bootkap genoemd) met aangeritst kuipzeil kan bij het varen worden opgevouwen of opgerold. Voorkom dat scherpe vouwen en knikken worden vermeden en zorg dat de ramen vlak komen te liggen, zonder vouwen. Maak eerst het venster met de ritsen voor open en klap het raam op het dak. Maak de zijkanten los en vouw deze ook op op het dak. Klap vervolgens het buissysteem in. 
  • Berg de buiskap altijd droog op, in een schone en geventileerde ruimte. 
  • Ritsen en drukknopen moeten gangbaar gehouden worden door ze regelmatig in te spuiten met een teflonspray (zonder vet). Als het invoerstukje van de rits van metaal is moet dit ook goed schoon gehouden worden; de metaallegering waarvan het invoerstukje is gemaakt kan corroderen door de combinatie van vocht en zout.
  • In de eerste weken kan de kap nog beperkt water doorlaten en stug zijn bij het monteren.
  • Hermonteren van bootdoek of bootkap: Plaats jouw bootkap nooit terug bij een temperatuur onder de 15 graden Celsius. De ramen in de bootkap zullen door lagere temperaturen krimpen en er bestaat een kans dat je de kap daardoor stuk trekt. Dus bij voorkeur in de zon dan warmt het materiaal op. 
  • Voordat je de bootkap teruggeplaatst op de sloep dien je de sloepeerst zeer grondig te reinigen. Doet je dit niet dan is de kans zeer groot dat de schoon gemaakte kap of een nieuw geplaatste bootkap weer snel zullen beschimmelen. De aanwezigheid van een mycelium (netwerk van wortels van een schimmel) of de sporen van een schimmel zijn met het blote oog niet zichtbaar.
  • De bootkap sluit je door te beginnen met het vastzetten van de voorruit en zo werk je naar achteren toe. Gebruik de snelspanners om aan te trekken en zo de druksluitingen juist te positioneren. Soms is het noodzakelijk om met 2 personen de druksluitingen te sluiten. Mocht je de kap lastig (alleen) kunnen sluiten dan kun je een sluitsysteem als Easy Cabrio laten monteren wat het sluiten vergemakkelijkt. 
  • De bootkap reinig je met een zachte borstel, ter bescherming van de stiknaden, en warm water. Bij voorkeur eerst 24 uur laten weken. Gebruik zeker geen groene zeep of azijn of hogedrukreiniger. Een speciaal reinigingsproduct kan ook alleen dan kan de waterdichte impregnatie verdwijnen. 
  • De kap kun je wegbrengen naar een gespecialiseerde wasserij. Tijdens een wasbeurt ondergaat een tent verschillende behandelingen. Eerst wordt het vuil eraf gespoten en vervolgens gaat het doek enige tijd in een soort van warm dompelbad. Daarna wordt de tent te drogen gehangen wordt deze opnieuw geïmpregneerd. Met het impregneren verklein je de kans dat schimmels en algen zich vasthechten. Zo maak je het doek bovendien extra water- en vuilafstotend. Dat geldt ook voor de kussenset. Impregneer niet de ramen en laat de kap goed drogen. Tot slot maak je de kap nat en zie je welke delen nog niet goed zijn geïmpregneerd. 
  • Als de kap naar de wasserij is geweest kan het lastig zijn deze terug te plaatsen. Omdat het folie in een voorjaarszonnetje iets kan opwarmen, kan het wat oprekken, dat maakt het makkelijker. Als dit niet lukt, maak de kap dan vochtig met water. De stof wordt wat soepeler als het nat is. Als al het voorgaande niet helpt, kan de zeilmaker worden gevraagd om de drukkers opnieuw te bevestigen.
  • De levensduur van een bootkap is ongeveer tien jaar. Laat na 5 jaar de stiksels controleren door een zeilmaker en laat deze vervolgens doorstikken wanneer noodzakelijk. Dit bespaart je kosten op de lange termijn. 
  • Als de sloep is voorzien van HPL teak bescherm deze dan elk kwartaal met een beschermfilm. Met name aan de delen die op het dek zijn bevestigd. Bijvoorbeeld met laminaatbeschermer van het merk HG: Beschermt tegen slijtage, krassen en andere beschadigingen, maskeert doffe plekken en al bestaande slijtageplekken en geeft glans). Reinigen met water en een mild schoonmaakmiddel. Geen schuurmiddelen, schuursponzen, antikalkmiddelen of zuurhoudende schoonmaakmiddelen
    gebruiken.
  • RVS staal is niet volledig roestvast. Houd de roestvrijstalen fittingen in de beste staat: Reinig alle roestvrijstalen fittingen regelmatig. Gebruik nooit schuurmiddelen zoals staalwol, zuren of bleekmiddelen op roestvrij staal. Verwijder roestvlekken zo snel mogelijk met chroom of messingpoets. Er kunnen zich putjes vormen die op het oppervlak van het roestvrij staal achterblijven. Gebruik hoogwaardige autowas om het RVS te beschermen. Inspecteer je sloep regelmatig op stevigheid en uiterlijk van bouten, schroeven, en klemmen.

     

Winterstalling

De garantie en de bootverzekering geven alleen dekking als voldoende zorg is besteed aan de winterstalling. Met andere woorden door het toepassen van de adviezen in deze handleiding.

  • Brandstofmotor:
    • Koppel de brandstoftank af. Laat de motor lopen totdat deze stopt terwijl de boot nog in het water ligt (knijp daarbij een aantal keren in bal op de brandstofslang). Gebruik de resterende brandstof voor je auto. Dit kan ook bij de jaarlijkse onderhoudsbeurt worden gedaan. 
    • Geef een brandstof buitenboordmotor een jaarlijkse onderhoudsbeurt door een erkend specialist. De motor dient namelijk winterklaar gemaakt te worden. Voor de winterstalling is het beste moment in het jaar, in het voorjaar zijn de wachttijden lang. Ook is de motor dan voorbereid voor de winter om schade te voorkomen en een soepele start in het voorjaar te garanderen. Ook bij weinig vaaruren heeft de motor ook veel te verduren. Denk aan aantasting door oxidatie en anodes die worden aangevreten en het vervangen van destaartstukolie. Door de olie te verversen weet je zeker dat er geen water inzit wat voor schade kan zorgen.
  • Elektromotor, hiervan kun je het jaarlijkse onderhoud ook zelf doen: 
    • Zet het systeem uit met aan/uit knop. Verwijder de magneetsleutel en zet de hoofdschakelaar van de accu in uitgeschakelde stand om veilig te kunnen werken.
    • Maak de bedieningshendel, de schacht en de motor schoon voor een goede inspectie. Gebruik hiervoor een zachte vochtige doek en eventueel ph-neutrale reiniger.
    • Controleer of de schroeven en bouten waarmee de motor, de elektronicabox en de bedieningshendel verbinding met de boot maken nog deugdelijk zijn bevestigd.
    • Bij een afstandsbediening: controleer of deze vrij is van schade en goed gemonteerd is. Reinig deze indien nodig met een licht vochtige zachte doek. Spuit na het reinigen WD40 tussen de behuizing en de hendel en beweeg deze een aantal keren heen en weer.
    • Indien het motorhuis lakschade heeft, laat dit professioneel bijwerken om waterschade door corrosie te voorkomen.
    • Anode: als de anode vervuild is, schoonmaken en licht opschuren zodat het aluminium of zinken oppervlak goed zichtbaar is. Bij meer dan 50% degeneratie vervang de anode. 
    • Demonteer de propeller en verwijder eventuele waterplanten en visdraad van de as. Als er visdraad gevonden wordt, inspecteer dan grondig of dit niet tussen de as en de seal heeft gezeten. Bij twijfel over schade aan de seals of de as neemt u contact op met een monteur. Controleer de propeller op beschadigingen zoals scheuren, afgebroken stukken of vervormingen. Indien deze beschadigingen vertoont waardoor de propeller in onbalans is moet deze vervangen worden.
    • Demonteer alle data kabels en connectoren, controleer of de verbindingen schoon zijn en vrij van schade. Reinig de elektronische contacten met perslucht, spuit de verbindingen in met contactspray en sluit alles weer aan. 
      Controleer alle stroomkabels en verbindingen op beschadigingen en slijtage. Als deze beschadigd zijn (scheuren in de mantel van de kabel, diepe knik in de kabel, stekkers die geen goed contact meer maken of losse verbindingen) moeten deze vervangen worden. (zie “Checklist Inspectie, reiniging, onderhoud en stalling accu’s”).
    • Schakel het systeem in. Controleer of de waarden op het display en in het setup menu correct zijn ingesteld en of de gashendel in vooruit-neutraal-achteruit goed functioneert. Als de motor uit het water is alleen kortstondig en op laag vermogen laten draaien. Laat de motor draaien en controleer of de as recht is. Vet de as in met schroefasvet en monteer de propeller.
  • Alle accutypen:
    • Schakel de motor en eventuele hoofdschakelaar uit om veilig te kunnen werken en koppel de accu los van de motor en de acculader door de stroomkabels en datakabels los te maken.
    • Inspecteer alle stroomverbindingen op schade (kabels, connectors en poolklemmen). Houd de aansluitpolen en connectors stof- en corrosievrij. Corrosie (roest) op de aansluitpolen kan invloed hebben op de prestaties van de accu en kan een veiligheidsrisico vormen. Maak de accuklemmen voorzichtig los, reinig eventuele corrosie met een staalborstel of accupool borstel. Breng accuvet aan (zuurvrije vaseline) op de accupolen dit voorkomt corrosie en daarmee spanningsverlies en overgangsweerstand.
    • Stof en vocht kruipen in alle elektrische apparatuur. Het vocht kruipt in de kabels, draden en contacten. Dan wordt de kleur groen en dat is “corrosie”. De isolatie van de kabels gaan dan stuk. De stroom gaat moeilijk door de roest, genaamd “overgang weerstand”. Als gevolg van de combinatie stof en vocht komt er een klein stroompje uit de kabel. We noemen dat lekstroom. Het wordt dan warm/heet en kan gaan verbranden. Het gevolg is dat er brand kan ontstaan. Controleer hierop en maak gebruik van de massahoofdstroomschakelaar om lekstroom te voorkomen. 
    • Controleer alle dataconnecties op schade (indien aanwezig) en spuit ze schoon met perslucht. Spuit alle dataconnecties in met contactspray, deze reinigt olie, vuil, stof, flux residu en condensatie.
    • Bewaar de accu in een droge en schone ruimte met voldoende ventilatie.
    • De accu kan aangesloten op de motor gebruikt worden in temperaturen tussen -20 en 60 graden Celsius. 60 graden kan soms worden behaald in de accuruimte op een zeer warme dag dus zorg dan voor extra ventilatie. 
  • Lithium accu's:
    • De optimale laadtoestand voor een lange (winter) opslag tot maximaal 12 maanden is 50%. De accu niet aan de druppellader aangesloten houden, de accu mag namelijk niet met vorst worden geladen. Als de stallingsperiode langer is dan 1 jaar moet de accu jaarlijks worden opgeladen tot 75%.
    • Laad een lithium accu altijd op bij een omgevingstemperatuur van minimaal 5 graden.
    • Zorg ervoor dat de accu niet wordt blootgesteld aan extreme temperaturen. Vooral hoge temperaturen kunnen de levensduur van de accu verkorten. Door de accu in een goed geventileerde plek te installeren zal de accu minder warm worden en langer meegaan. De ideale temperatuur voor de accu is 15 tot 25 graden Celsius. 
    • Hoewel de accu tot 100% ontladen kan worden is het het beste wanneer je de accu tussen de 20% en 80% gebruikt. De accu zal hierdoor minder snel achteruitgaan.
    • De accu zal sneller achteruitgaan wanneer je veel energie in een korte tijd uit de accu haalt. Door bijvoorbeeld langzamer te varen kun je de levensduur van de accu verlengen.
    • Probeer trillingen en schokken op de accu te minimaliseren.
    • Controleer het voltage van alle afzonderlijke accu’s jaarlijks met een multimeter. Als het spanningsverschil tussen de accu’s groter is dan 0,1 Volt, dan is er sprake van onbalans. Neem dan contact op met een technisch specialist.
    • Ontkoppel de accu('s). Bij een Anderson stekker kun je deze eenvoudig loskoppelen. Bij accukabels koppel je de hoofd plus- en min-verbinding los (eerst de min verbinding vervolgens de plusverbinding). Bij een hoofdstroomschakelaar hoef je deze alleen uit te schakelen.
  • Semi-tractie VRLA AGM loodaccu's (startaccu en eventueel elektrische accu voor elektromotor): 
    • Belangrijk om nooit de accu's meer dan 80% te ontladen (startaccu niet meer dan 20%). Het is ook belangrijk om na het varen direct de AGM accu's weer vol te laden. Bij te diepe ontlading vervalt de garantie net als het laden met een lader met te lage of hoge capaciteit. 
    • Als de accu in goede staat is dan is het voltage tussen 12,4 (24 volt: 24,8 volt 48 volt: 48,8 volt) en 12,7 volt (24 volt: 25,4 volt 48 volt: 50,8 volt), bij voorkeur niet lager dan 12,6 Volt (24 volt: 25,2 volt 48 volt: 50,4 volt). Een accu met een voltage lager dan 12,2 volt (24 volt: 24,4 volt 48 volt: 48,8 volt) moet direct worden bijgeladen. Is het voltage een paar uur na het ontkoppelen van de lader lager dan 12,4 volt (24 volt: 24,8 volt 48 volt: 49,6 volt) dan is het beste om de accu te vervangen. 
    • Bij meerdere elektrische accu('s) voor elektromotor: controleer als de boot in het water ligt de conditie en het juiste voltage van alle accu’s. Gebruik hiervoor een multimeter. Meet de accu('s) in belaste en onbelaste omstandigheden.
      -Belast: Laat de motor draaien en meet van alle afzonderlijke accu’s het voltage met de multimeter door de pennen op de + en – pool van de accu te zetten. Vergelijk na het meten de resultaten van de afzonderlijke accu’s. Het onderlinge verschil tussen het voltage van de accu’s mag niet meer zijn dan 0,1 Volt.
      -Onbelast: Meet na het laden de accu’s opnieuw individueel en vergelijk nogmaals de resultaten. Ook in deze situatie mag het verschil in voltage tussen de accu’s niet groter zijn dan 0,1 Volt. LET OP! Als het spanningsverschil tussen de accu’s groter is dan 0,1 Volt, dan is er sprake van onbalans. Het is belangrijk dit verschil weg te nemen voor de stallingsperiode. Hierdoor ontstaan spanningsverschillen welke uiteindelijk kunnen leiden tot schade aan de accu’s, motor of andere componenten.
    • Ontkoppel de accu('s). Bij een Anderson stekker kun je deze eenvoudig loskoppelen. Bij accukabels koppel je de hoofd plus- en min-verbinding los (eerst de min verbinding vervolgens de plusverbinding). Bij een hoofdstroomschakelaar hoef je deze alleen uit te schakelen. Bij meerdere accu's hoef je de accu's onderling niet af te koppelen.
    • Laad de accu('s) op tot 100%. De accu's hebben slechts 1,5% zelfontlading per maand bij een temperatuur van 10°C. Deze ontlaadsnelheid verdubbelt bij iedere temperatuur verhoging van 10°C dus 3% zelfontlading per maand bij een temperatuur van 20°C. Controleer elke 10 weken de accuspanning tijdens de stallingsperiode en laad de accu’s weer op tot 100%. Dit geldt voor een omgevingstemperatuur boven 0 graden. Een druppellader is niet noodzakelijk maar wel aanbevolen. LET OP! Bij een omgevingstemperatuur rond en onder het vriespunt moet de accuspanning zeer regelmatig gecontroleerd worden en de (start)accu’s tot 100% opgeladen worden om schade door diepontlading te voorkomen (het minimumvoltage is 12,4 Volt bij een 12 Volt accu (dan heb je 80% capaciteit). Bij 24 volt is het minimumvoltage 24,8 Volt en bij 48 Volt is het minimumvoltage 49,6 Volt. Dan is een druppellader met temperatuursensor noodzakelijk. Nog beter is het om de in de winter vorstvrij op te slaan aan de druppellader. Dit kan binnenshuis of plaats een vorstbeveiliger.
    • De elektrochemische activiteit in een accu neemt namelijk toe of af als de omgevingstemperatuur verandert. De laadspanning moet bij temperatuurstijging worden verlaagd om overbelasting te voorkomen. Het tegenovergestelde geldt bij hele lage temperaturen; de laadspanning moet dan worden verhoogd om onderlading te voorkomen. Temperatuur compensatie is vereist wanneer verwacht wordt dat de temperatuur van de accu gedurende langere tijd lager is dan 10°C of hoger dan 30°C: voor boottoepassing voorkomende temperaturen. De aangeraden temperatuur compensatie is -20 mV/°C bij float use (stand by) en -30 mV/°C (gerekend vanaf 25°C) bij cycle use (cyclish gebruik) voor elke individuele 12V accu). Dus bij 0°C: 25*+20mV= +0,5Volt. Dus ondanks de geringe zelfontlading bij 0°C is het wel van belang om de laadspanning op peil te houden. Bij 100% daalt de laadspanning naar 12,2 Volt: het niveau van 40% ontlading en dat is niet goed voor de accu. 
      De maximale laadspanning van de accu's is 14,6 Volt tot 14,8 Volt bij cycle use bij 12 Volt (13,6 Volt tot 13,8 Volt in float use).
    • Onderhoud de accu's met een druppellaadspanning van ongeveer 13,2 Volt en een periodieke opfrislading (bron: Victron, Elektriciteit aan Boord).  Minimale laadtemperatuur: 0°C en maximale laadtemperatuur: 50°C.

  • Plaats de motor op een vorstvrije plaats in een verticale positie zodat er geen water in het staartstuk blijft staan.
  • Spuit het onderwaterschip af met hoge druk. Het is aan te raden om het onderwaterschip direct schoon te maken als de sloep uit het water komt. Als de aangroei nog vochtig is, is deze makkelijk ter verwijderen dan wanneer deze ingedroogd is. Een special milieuvriendelijk reinigingsmiddel zoals Radboud Bioclean zorgt voor hogere effectiviteit.
  • Controleer het onderwaterschip op beschadigingen en lak de gelcoat bij om osmose te voorkomen. 
  • Spoel na het varen in zout water de hele boot onmiddellijk door met zoet water. Als de boot voornamelijk in zout water wordt gebruikt, moet je de romp eenmaal per maand in de was zetten met een waslaag en een corrosieremmer aanbrengen op alle metalen onderdelen.

  • Impregneer de cabriokap of laat deze impregneren bij een gespecialiseerde wasserij. 
  • Haal kussens van boord, of zet ze rechtop om schimmel tegen te gaan.
  • Droog de bilgeruimte en zet deze open voor extra ventilatie. Zo voorkom je eerder Osmose. Zet in de boot indien mogelijk 2 ventilatiepunten open om een luchtdoorstroming te garanderen en te voorkomen dat vocht blijft hangen.
  • Natuurlijk is het voor het behoud van jouw sloep het beste, om die te stallen in een loods of anders onder een afdekzeil op te slaan. Het is belangrijk al het water uit de sloep te verwijderen anders kan vorstschade ontstaan. Daarbij moeten alle waterresten en ook condens uit de voorkant en onder de vloer weg zijn. 
  • De kosten voor een winterstalling binnen voor een sloep met een lengte tot 6 meter zijn ongeveer € 500 tot € 600.
  • De sloep buiten met een wintertent afdekken; het doek wordt met behulp van steunen zo opgezet, dat sneeuw en ijs eraf kan vallen. De afdekking mag niet geheel afsluiten, zodat de lucht onder het doek kan circuleren. Bij iedere winterstalling is het belangrijk erop te letten, dat er geen puntbelasting ontstaat. Dit voorkomt je, door de sloep op meerdere grote raakvlakken te leggen. Bedenk je wel, dat sneeuw, die op jouw sloep blijft liggen, zomaar een paar honderd kilo kan wegen! Geen enkele sloep is erop gebouwd, om zo'n grote last te dragen.

 

Diefstal

  • Voorkom diefstal door een SCM gekeurd buitenboordmotor slot te monteren en daarnaast een VbV/SCM gekeurd kabel of kettingslot (met een dikte van minimaal 1 centimeter) waarmee de sloep aan de kade wordt vastgelegd. Deze zijn leverbaar bij de sloep.
  • Met een track and trace systeem ontvang je periodiek de locatie van de sloep op je telefoon. Het systeem is leverbaar bij de sloep.
  • Bij het kadaster kun je registreren dat je eigenaar bent van de sloep met een Teboekstelling schip. De sloep krijgt dan een brandmerk met een uniek identificatienummer. Dit wordt vastgelegd in de het register van het Kadaster. Bij de registratie kunt je de sloep ook met microdots minder aantrekkelijk maken voor diefstal. Met microdots is je sloep extra beveiligd bij diefstal. Een brandmerk kan namelijk worden verwijderd maar het is vrijwel onmogelijk om alle microdots te verwijderen. 
  • Als de sloep op de sloeptrailer staat zorg dan voor een SCM gekeurd koppelingsslot (ook als deze is aangekoppeld aan een auto) om diefstal van de trailer en sloep te voorkomen (en bij parkeren op de openbare weg aanvullend een wielklem). Deze maatregelen worden ook door verzekeraars vereist. 

 

Recyclen 

Polyester heeft een lange levensduur. Breng de boot aan het einde van de levensduur naar een bootdemontagebedrijf met en laat de polyester brokken recyclen door een gespecialiseerd bedrijf als grondstof voor spoorbielzen of oeverbeschoeiing.

Verzekering

Denk aan een bootverzekering (met eventueel boottrailerverzekering) die aansprakelijkheidsschade vergoed en eventuele schade of verlies van je eigen sloep. Onder andere Univé, FBTO en Nationale Nederlanden bieden deze aan. Ga ook na in hoeverre je de inboedel, verhuur, vorstschade, transport over water/land of een eigen vaste ligplaats wilt verzekeren via de bootverzekering.

  • Bij sloepen met een motorvermogen van meer dan 4 pk of 3kW dan dekt je particuliere aansprakelijkheidsverzekering de schade niet. 
    Bij een sloep van 15.000 euro geeft een premieberekening bij Univé 5 euro maandpremie voor Wettelijke Aansprakelijkheid. De premie voor diefstal is 5 euro per maand en beschadigingen aan de sloep ook ongeveer 5 euro per maand. Ongevallendekking en rechtshulp kosten beide ongeveer 1 euro per maand.
    Met met de dekking Ongevallen Opvarenden ben je verzekerd als je letsel oploopt door een ongeval met je sloep je hierdoor overlijdt of blijvend invalide wordt. 
  • Met de dekking beperkt casco ben je verzekerd voor schade aan of verlies van je sloep als deze is veroorzaakt door: brand, explosie, directe blikseminslag, storm, diefstal en inbraak; transport over de weg of over het water.
  • Volledig casco dekking geeft dekking voor verlies van en schade aan je sloep als dat verlies of die schade is veroorzaakt of ontstaan door: aanvaring, lekvaren, overspanning/inductie, vandalisme; verduistering en joy-varen, vorst, blaasvorming in het polyester door osmose tot wel 10 jaar (Nationale Nederlanden, FBTO tot 5 jaar), eigen gebrek van de motor en sloep en het eigen gebrek zelf, ieder ander van buiten komend onheil. Bij eigen gebrek (Eigen gebrek = een slechte eigenschap die materialen niet horen te hebben) wordt bij FBTO ook alles wat op de boot gemonteerd is verzekerd! Daarnaast ook Kosten van noodreparatie van de boot, kosten van berging en stalling, kosten om direct dreigende schade te voorkomen of te beperken en Kosten van experts. Bij reparatie betaalt FBTO de reparatiekosten en de materiaalkosten. Ook is vorstschade verzekerd. 

Pechhulp 

Via ANWB, VaarZeker of Botenwacht (eerste jaar gratis) kun je je aanmelden voor pechhulp. Univé biedt pechhulp ook aan bij de bootverzekering deze kost ook 5 euro per maand. Maak hiervan zeker gebruik, de meeste voorvallen gebeuren juist in het eerste jaar. Download ook de app van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM). Zij helpen ook bij niet spoedeisende situaties waaronder sleephulp bij motorstoring of vastlopen op een ondiepte. 

 

Vervoer

  • Boottrailer: lees de handleiding sloeptrailer voor het veilig vervoeren en uit het water halen en te water laten van je sloep.
  • Hijsen: Als de boot zonder trailer uit het water moet worden gehaald bevestig dan geen hijskabels aan connectoren, aan ski-oren of aan de leuning. Gebruik speciale hijsbanden die onder de boot komen. 
    Hou de boeg iets hoger dan de achtersteven om motorschade te voorkomen.

 

Voorbeeld van een conformiteitsverklaring:

'